Alles begint met de keuze van de juiste deodorant. Ja, dat hebt u goed gelezen. Gebruik a.u.b. slechts een onopvallende deodorant en in ’s hemelsnaam geen parfum. Uzelf en de overige deelnemers willen immers de aroma’s van de wijn ruiken ... en niet de fleurige geurtjes van de andere aanwezigen.
Kalm aan! Vóór het drinken wordt de kleur van het druivennat beoordeeld. Want deze geeft een eerste indicatie van leeftijd en smaak van de wijn. Grof gezegd geldt bij witte wijn: hoe groenachtiger (men zegt ook strogeel) hoe jonger.
Een jonge rode wijn heeft een bleekroze tot purperrode rand. Een oudere rode wijn daarentegen een bruinachtige. Lichtere rode wijnen hebben meestal een minder krachtige kleur dan een intensieve wijn. Voor roséwijnen geldt: jonge wijnen zijn aardbeikleurig, gerijpte zalmkleurig.
Na het beoordelen van de kleur komt de geur in beeld. Hiervoor laat u de wijn in het glas ‘walsen’, zodat de aroma’s zich beter kunnen ontplooien. Pas op: mousserende wijn wordt niet rondgedraaid, want daardoor gaat de pareling (luchtbelletjes) verloren.
De geur van een wijn ontstaat uit het samenspel van afzonderlijke aroma’s. Deze totaalgeur noem je bouquet of neus (mocht u indruk willen maken met vaktermen). In totaal zitten er ca. 500 aromastoffen in wijn (maar natuurlijk niet in elke). Wat u bij een wijn ruikt, is heel persoonlijk. Wijn kan fruitig, bloemig, houtachtig of balsamachtig ruiken. Naar vanille, toast, gist, boter, eikenhout of specerijen. Naar jam, herfstbladeren of zelfs stallucht. Echt waar!
Als de wijn ruikt naar een muffe kelder of vochtig karton, dan heeft hij de zogeheten kurksmaak, een slecht teken.